overzicht | stuk voor stuk | cd/dvd
To Hell! (2005-2009)
hercompositie voor altviool en orkest
<< Stuk terug
plons (2009)
Stuk verder >>
Android

Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Yannick Nézet-Séguin
Instrumentatie: vla solo, picc, 2 fl, 2 ob, 2 cl, b-cl, 2 fag, c-fag, 4 cor, 3 trp, 3 trbn, tb, harp, 3 perc, vl1, vl2, vla, vlc, cb

Duur: ± 11 minuten

Eerste uitvoering originele bezetting: 20 april 2005 in de Vereeniging in Nijmegen door Susanne van Els en het Schönberg Ensemble o.l.v. Reinbert de Leeuw

Hercompositie in opdracht van: het Rotterdams Philharmonisch Orkest

Recensies: "Het 'laatste' concert van het huisorkest begon met een nieuwe symfonische versie van To Hell!, in 2005 door Mayke Nas gecomponeerd voor altviool en ensemble. Het stuk is typerend voor de retro-trend: het middeleeuws verhaal over Mariken van Nimwegen als een straussiaanse 'Symphonische Dichtung' met nogal wat sterk ritmische stravinskyaanse muziek."
(Kasper Jansen in de NRC, 6 april 2009)

"Als een fiedelaar in de traditie van de Appalachian Swing bereikte hij het slot van Mayke Nas’ To Hell!. Het publiek riep stijlvol terug. ‘Ji-haa!’."
(Guido van Oorschot in de Volkskrant, 6 april 2009)


Audio sample van de ensemble-versie uitgevoerd door Susanne van Els & Schönberg Ensemble / Reinbert de Leeuw

Interview door Bart Diels

In 2005 schreef Mayke Nas To Hell voor altviool solo en ensemble. Voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest maakte ze een hercompositie, waarin het stuk een symfonische bezetting kreeg. Wat in elk geval overeind bleef, is het energieke en kleurrijke karakter van het werk. “Ik geloof dat dit een van mijn vrolijkste stukken is,” zegt Mayke Nas.

Wat komt er kijken bij zo’n hercompositie?
De verhouding met de altviool is heel delicaat. Het is een moeilijk instrument om met veel andere instrumenten te combineren en dan ook nog een solorol te geven. Ik heb geprobeerd om de orkestratie weer kamermuzikaal aan te pakken. Van de gemengde kleurtjes die ik had in het ensemble, heb ik nu heel pure orkestkleuren gemaakt. Een gemengd koperakkoord uit de oorspronkelijke versie is nu bijvoorbeeld puur trompetten, of puur hoorns, of puur trombones geworden. Ik hoop dat dat mooie contrasten gaat opleveren.

Hoe begin je aan een nieuw stuk?
Er komt eigenlijk bijna altijd eerst een vraag van buitenaf. En meestal is dat een vraag van musici, van een ensemble met een heel specifieke bezetting. Dus daar begint het mee, en vervolgens begin ik te dromen: wat wil ik maken voor die bezetting, voor die gelegenheid. Wat past daar, wat moet daar klinken, wat stel ik me daarbij voor?

Wat voor dromen waren dat bij To Hell?
Een droom om een paar tradities anders te bekijken. In traditionele zin is de solist natuurlijk de hoofdrolspeler, en moet het orkest tweede viool spelen. Dat heb ik omgedraaid. Ik heb geprobeerd de altviool z’n solorol te laten veroveren. Dus het begint met de hoofdrol bij het orkest. Dat begint voluit en de altviool speelt heel lang helemaal niet. Na een tijdje komt hij heel voorzichtig onder zijn steen uit gekropen. En dan gaat hij proberen zich een plek te verwerven. Uiteindelijk neemt de altviool het heft volledig in handen, en moet het orkest op zijn drijfkracht mee.

Speel je zelf ook altviool, of een ander strijkinstrument?
Nee, helaas niet. Ik speel zelf alleen maar piano, verder geen enkel orkestinstrument. En ik speel zeker geen orkest. Het orkest als instrument an sich, een goede dirigent kan dat bespelen. Voor mij is het een kwestie van heel veel concerten bijwonen, veel partituren bekijken, opnames beluisteren, en dan dat instrument leren kennen, zo goed en zo kwaad als dat kan. Ik heb wel een viool, daar heb ik heel veel op uitgeprobeerd. Een stuk voor altviool solo is zo specifiek qua grepen, qua streken – het is heel fijn om daar iets van aan te voelen.

Zoek je dan de grenzen van het mogelijke op?
Dat wisselt per stuk, per idee wat eraan ten grond ligt. Soms is het idee vooral buitenmuzikaal, dan gaat het niet om het oprekken van mogelijkheden van het instrument. Maar ja, ik wil natuurlijk wel dat het goed klinkt. En het liefst ook dat er iets klinkt wat ik misschien nog nooit op die manier gehoord heb. Daarmee kom je soms op de grenzen van een instrument uit.

De titel doet vermoeden dat we een hels kabaal te horen krijgen...
Nou, ik geloof dat dit een van mijn vrolijkste stukken is. Mijn inspiratiebron was Mariken van Nieumeghen. Dat is een van de oudst bekende Nederlandse teksten. Ik heb het opnieuw gelezen, en het grootste deel van de tekst speelt zich af in kroegen, waar Mariken wordt verleid door de duivel. En al het werk dat die duivel verricht, al zijn kwaad, geschiedt in heel vrolijke drinkgelagen. Dus dat is mijn eindpunt geworden van het stuk.

Hoe hoor je dat in de muziek?
Het begint heel erg flierefluiterig, bijna naïef, vrolijk, open: het meisje dat dartelt in de vorm van het orkest. En dan de altviool: de duivel, die langzaam probeert om dat meisje met zich mee te krijgen. Maar het eindigt in een bijna dansant drinkgelag. Er zit veel energie in het stuk, veel vaart, veel kleur ook. Instrumenteren, kleur geven aan muziek, dat vind ik een van de allerleukste dingen van componeren. Dus ik hoop dat dat mooi naar voren komt. En misschien hoor je ook wel mijn voorkeur voor de discant [het hoge register – red.], zeker in het allereerste begin van het stuk.

De bassen moeten ook hun plek veroveren bij je?
Tja... misschien in een volgend stuk?"